het begin van de myth
Eugène Fromentin, die een studie schreef over de 17de-eeuwse Hollandse kunst, meende dat je aan de kust bij Scheveningen nog pecies kon zien waar de 17de-eeuwse schilders als Van de Velde en Van Goyen hadden gestaan, alsof er niets was veranderd. De gebroeders De Goncourt omschreven Holland in hun fameuze dagboek als ‘een land dat voor anker ligt’, waar het licht schijnt alsof het ‘door een karaf gevuld met zout water’ wordt gefilterd. En aan de hemel ontwaarden zij ‘altijd weer die bolronde loodgrijze wolken van Ruisdael’.
De Franse filosoof Hypolite Taine schreef: ‘De rechte horizon in Nederland heeft eigenlijk maar weinig te bieden. De contouren van de dingen zijn zacht, doezelig en vaag door de continu aanwezige damp die er altijd in de lucht zweeft. Wat overheerst is de toets. Een grazende koe in het landschap verschijnt als tonen temidden van andere tonen. Kijken is kijken naar nuances, naar contrasten, naar de waarden en de toon van de kleuren. We zijn verrast door de verschillen in helderheid en door de verschillende gradaties in kleur die zich voorzichtig prijsgeven… het is een sensatie voor het oog’.
Hoe verschillend de waarnemingen ook waren, juist dankzij al die verschillende beschrijvingen ontstond de mythe van het Hollandse licht.